De plaats en het belang van de SDG’s en van gender in de Belgische coöperatie
Mesdames, Messieurs,
Dames en Heren,
C’est un réel plaisir pour moi de d’introduire aujourd’hui le séminaire organisé par le Conseil Consultatif Genre et Développement que je veux d’ailleurs remercier et féliciter, non pas seulement pour leur appui apprécié à mes collaborateurs et mon administration, mais aussi pour s’ouvrir au monde extérieur, comme il le fait aujourd’hui.
On m’a demandé, très concrètement, de vous présenter la place et l’importance du genre et des objectifs de développement durable, au sein de la coopération belge.
Je rappellerai tout d’abord que la dimension du genre d’une part et les Objectifs du Développement Durable (ODD) d’autre part constituent des priorités de ma politique de coopération internationale.
La dimension du genre l’est, bien entendu, depuis des décennies. Mais dans ma note politique de novembre dernier, j’ai déterminé que les droits des femmes et des enfants constituent une des quatre priorités spécifiques pour les années à venir.
Et l’Agenda 2030, en fait, est à la base de la réforme que j’ai proposée pour la coopération belge au développement. Fin novembre 2014, quand j’ai formulé ma politique et que j’ai déterminé les accents que je voulais y mettre, les ODD se dessinaient déjà assez clairement et j’ai donc essayé d’y anticiper en mettant l’accent sur les droits de l’homme et sur la croissance économique inclusive et durable.
Tout d’abord, la coopération belge a voulu « actualiser » sa politique d’intégration de la dimension du genre. Même si les membres de la Direction générale de la coopération au développement, à Bruxelles, dans les ambassades, ont quotidiennement l’attention portée sur la dimension du genre, il était utile de rappeler notre vision et nos priorités dans une note stratégique et dans un plan d’action, qui ont été édités en mars 2016.
Nous avons développé une triple approche :
- L’approche basée sur les droits de l’homme, que j’ai déjà mentionné ci-dessus
- L’approche à deux voies en matière de genre : tant des actions spécifiques (« actions positives ») que l’intégration transversale du genre (« gender mainstreaming »)
- S’aligner aux priorités nationales et/ou locales afin d’obtenir une plus grande appropriation stratégique.
Nous agissons sur le plan bilatéral : Au Mali et au Niger, les programmes portant sur les droits sexuels et reproductifs bénéficient d’une attention particulière. Au Niger, encore, nous contribuons à la lutte contre les mariages précoces. En Guinée nous avons un programme de coopération déléguée mené par le FNUAP (UNFPA) qui vise le renforcement de l'accès à la planification familiale dans les communautés d'intervention, la lutte contre les violences basées sur le genre, y compris les mutilations génitales féminines ou encore l'accès renforcé des jeunes à l'information et aux services de santé sexuelle et reproductive.
Dans le domaine du non-gouvernemental : Nous sommes actuellement en train d’analyser les programmes de coopération introduites par les acteurs non gouvernementaux. Dans cette analyse nous accordons une attention particulière à la dimension du genre. La décision sur le financement sera prise en février.
En 2016, nous avons lancé un appel à projets (call for proposals) pour des projets concernant les droits de l’homme. Nous avons demandé que les projets développent une stratégie pour l’égalité entre hommes et femmes et les projets retenus ont tous développé une attention particulière à l’implication des femmes dans le projet et à leur intégration en tant que bénéficiaires. Finalement nous avons sélectionné des projets au Vietnam, en Palestine, en RDC et en Tanzanie.
Et nous finançons, comme vous le savez, de manière prévisible et continue, les organisations internationales qui intègrent de manière systématique voire prioritaire l’égalité de genre, tel que UNWomen, UNFPA, UNICEF, etc.
En hoe draagt de Belgische ontwikkelingssamenwerking bij tot de uitvoering van de Agenda 2030 ?
Die vraag zal deel uitmaken de National Voluntary Review die België zal presenteren tijdens het High-Level Political Forum on Sustainable Development (HLPF) in juli dit jaar. Het gaat voor ons land om een belangrijke oefening, met inzet van middelen en motivatie van alle betrokken overheden, maar die tegelijk een betere toe-eigening van de Agenda 2030 en zijn implicaties mogelijk zal maken. Een politieke stuurgroep samengesteld uit vertegenwoordigers van alle meest betrokken federale en deelstaatsregeringsleden stuurt deze oefening aan en zal geregeld worden bijeengeroepen door de Premier om beleidsknopen door te hakken rond deze oefening. Voor het externe luik wordt natuurlijk vooral naar ontwikkelingssamenwerking gekeken. Wat doet de Belgische ontwikkelingssamenwerking voor de uitvoering van de Agenda 2030?
De Agenda 2030, dat zijn de 17 SDG’s, waarvan SDG5 over gendergelijkheid hier vandaag uiteraard bijzonder relevant is. Maar de Agenda 2030, dat is ook de Addis Abeba Action Agenda over de inzet van de noodzakelijke middelen om die doelstellingen te bereiken. Men spreekt van een “trillion dollar agenda” en alle beschikbare middelen, zowel financieel als niet-financieel, moeten ingezet worden. Ik wil ook kort verwijzen naar het klimaatakkoord, dat eveneens essentieel is voor de uitvoering van de Agenda 2030.
Zoals reeds gezegd heb ik getracht te anticiperen op deze Agenda 2030 door van de rechtenbenadering en de duurzame economische groei de speerpunten te maken van mijn beleid.
De mensenrechten vormen de basis van de Agenda 2030, met als motto ‘leave no one behind’. Via onze mensenrechtenbenadering willen we ons richten op de meest kwetsbare groepen, waaronder vaak vrouwen en kinderen, en hun capaciteit versterken om hun rechten op te eisen. Tegelijk heeft deze aanpak als doel de capaciteit van de plichtendragers te versterken, zodat ze aan hun verplichtingen kunnen voldoen.
Maar zonder duurzame economische groei is het onmogelijk om daarvoor de noodzakelijke middelen te bekomen. En daarom moeten we de private sector meer betrekken bij internationale ontwikkeling, zowel hier in het Noorden als in het Zuiden.
Vorig jaar heb ik samen met The Shift een Belgisch SDG Charter opgesteld waarin zowel de overheid, de private sector als de civiele maatschappij zich engageren om de SDG’s te integreren in hun activiteiten. Vandaag hebben reeds meer dan 60 bedrijven en 20 organisaties dit Charter ondertekend en nu wordt er gewerkt rond een aantal concrete thema’s: gezondheid, hernieuwbare energie, landbouw en voedselzekerheid en duurzaam ondernemerschap. Een belangrijk middel, een “tool” om in al deze domeinen vooruitgang te boeken is de digitalisering.
In het Zuiden is “domestic resource mobilisation” belangrijk. Vandaar het Belgische idee om belastingsvrijstelling in onze partnerlanden te weren : we doen dit reeds in Guinée, we zijn het van plan in andere partnerlanden en we bekijken momenteel hoe we het initiatief kunnen lanceren op EU niveau. We dragen bij tot het Revenu Mobilization Trust Fund van het IMF en zijn toegetreden tot het Addis Tax Initiative. Maar aangezien ik me heel goed realiseer dat voor de Minst Ontwikkelde Landen deze “domestic resource mobilisation” allesbehalve evident is, heb ik mezelf als doelstelling gezet om tegen het einde van de legislatuur 50% van de Belgische ODA aan de Minst Ontwikkelde Landen te besteden.
Een laatste prioriteit en bijdrage tot de Agenda 2030 die ik hier wil vernoemen is de digitale technologie. Het Internet en de digitale technologie zijn niet meer weg te denken uit het dagelijks leven, niet alleen bij ons, maar overal ter wereld. Bovendien gaat de digitale revolutie almaar sneller. Zo zal naar verwachting 50 procent van de Afrikaanse bevolking tegen 2025 toegang hebben tot Internet. Vandaag is dat slechts 16%. Om die reden voert de Belgische ontwikkelingssamenwerking een beleid dat digitalisering wil inzetten als hefboom voor ontwikkeling. In dit beleid, dat de naam “Digitalisering voor Ontwikkeling” (Digital for Development, D4D) kreeg, is digitalisering geen doel op zich, maar een middel om betere resultaten te behalen en zoveel mogelijk mensen een beter perspectief te bieden. En hier gaat het ook over financiële en economische integratie.
Bijvoorbeeld, in de meeste ontwikkelingslanden, is de meerderheid van de bevolking bankloos. Vrouwen zijn vaker het slachtoffer van deze financiële uitsluiting dan mannen en zullen dus sneller gebruik maken van mobiele diensten. We mogen vrouwen inderdaad niet zomaar zien als kwetsbare groep. Het zijn slimme en bekwame consumenten en tegelijk ondernemers, die het potentieel hebben om marktinnovatie te stimuleren.
Maar het gaat niet enkel om financiële technologie. Zo hebben we samen met UN Habitat en UNWomen een app ontwikkeld in de Gaza strook waarmee vrouwen heel makkelijk onveilige plaatsen kunnen rapporteren, plaatsen waar ze lastig gevallen worden, etc. In de DRC hebben we met de NGO Track Impunity Always een app geïntroduceerd die helpt om bewijsmateriaal veilig te stellen zodat het kan gebruikt worden in een rechtszaak. In Palestina hebben we een e-learning project opgestart dat uiteraard ook meisjes ten goede komt.
Met deze positieve noot wil ik mijn interventie eindigen, want ik wil vermijden dat we met z’n allen ten prooi vallen aan het huidige doemdenken. Ik wil geen zwartkijker zijn. Dat leidt enkel tot méér pessimisme, angst en onzekerheid. Vooruitgang is mogelijk, dat is de voorbije decennia bewezen. Maar om vooruitgang te boeken is natuurlijk een duidelijke strategie en aanpak nodig. Daarom wil ik jullie bedanken om hier vandaag samen te komen en daaraan mee te werken. Ik kijk reeds uit naar jullie conclusies en aanbevelingen.